De sociale conflicten

Omdat zij alleen toegang hadden tot de senaat en de belangrijkste ambten mochten uitoefenen hadden de patriciėrs bij het begin van de Republiek het monopolie van de politieke macht. Ze bezaten ook de economische macht, terwijl het gewone volk ver verwijderd was van deelname aan het bestuur. Bovendien waren heel wat arme plebejers gedwongen tewerkgesteld op de velden van de grote landeigenaars om hun schulden, die ontstaan waren tijdens een periode van schaarste, bij hen af te betalen,. Tijdens de eerste periode van de Republiek legden de plebejers een lange weg af om dezelfde grondwettelijke rechten te verkrijgen als de patriciėrs en om een einde te stellen aan de slavernij (voor het aflossen van schulden). Eén van de mijlpalen in die strijd was de secessio plebis (494 v.C.): de plebejers verlieten de stad (pomerium) en vestigden zich tijdelijk op de Aventijn. Als gevolg hiervan werden een aantal instellingen in het leven geroepen ten voordele van de plebejers: tribunus plebis (volkstribuun), aediles en een concilium plebis (volksvergadering).  De eerste verwezenlijking van de plebejers was het op schrift stellen van de wetten. Tot dan toe bestond alleen het gewoonterecht, dat enkel bekend was bij de patricische magistraten. Tegen het midden van de 5de eeuw v.C. (ca. 450 v.C.) schreven 2 commissies van 10 juristen (decemviri) de Wet van de 12 tafelen, die wel de privileges van het patriciaat bevestigden, maar ook voor het eerst de wetgeving publiek maakten. Het zijn ook een van de eerste teksten die in het Latijn geschreven werden. Geleidelijk aan dwongen de plebejers ook andere toegevingen af: de geleidelijke integratie van de plebejische ambten - volkstribuun, edielen en volksvergadering – in het republikeinse systeem; de mogelijkheid tot gemengde huwelijken tussen leden van de twee klassen, het openstellen van het consulaat, het hoogste ambt, voor de plebejers, evenals de andere ambten. In ieder geval behoren zij die daar echt van profiteerden tot een minderheid en de elite van de plebejers die tot de nieuwe adel (nobilitas) (patricisch-plebejisch) gingen behoren.

Inscriptie met een voorstelling van de fasces in een reliėf,  British Museum, Londres (S.G.).