De sociale hervormingen en sociale spanningen

De veroveringen zorgden voor fundamentele sociale veranderingen. Tot op dat ogenblik vormden de kleine landeigenaars, die het grootste deel van het leger uitmaakten, de basis voor de militaire macht van Rome. De lange duur van de militaire veldtochten bij de veroveringen en de omvangrijke import van landbouwproducten vanuit de veroverde gebieden zorgden voor problemen bij de kleine landbouwbedrijven. Ook de verkoop van krijgsgevangenen als slaven aan de grootgrondbezitters maakte dat de kleine landeigenaars het steeds moeilijker kregen en gedwongen werden hun grond te verkopen aan de grootgrondbezitters ten gevolge van een zware schuldenlast. Zo verdween het kleine landbouwbedrijf en werd het vervangen door latifundia (grote domeinen) die bewerkt werden door slaven. Niet alleen de welstand van de senatoriale ambtsadel (nobilitas) nam toe, maar ook die van de ridderstand (ordo equester/equites). De kleine landbouwers echter konden niet anders dan uitwijken naar de stad, waar zij deel gingen uitmaken van het stedelijk plebs. Ze vonden er lotgenoten in de vrije ambachtslui die eveneens door slaven in de werkplaatsen vervangen werden. Deze verpauperde massa had geen werk en werd als clientes afhankelijk van de nobilitas in ruil voor hun stem en hun fysieke steun. Zo werden ook de liberti (vrijgelaten slaven) clientes van hun vroegere eigenaars.

De ridderstand (equites) had zich enorm kunnen verrijken dank zij de veroveringen en de uitbreiding van de latifundia. Maar ondanks hun grote rijkdom hadden ze geen toegang tot de politieke macht: niet tot de hoogste ambten, en ook niet tot de senaat. Deze macht was enkel voorbehouden voor de nobilitas (senatoriale ambtsadel) die gevormd werd door de patriciërs en de elite van het plebs. Enkel uit deze groep kwamen de magistraten en senatoren. Iedereen die politieke ambitie had, moest starten bij de laagste ambten en, zo mogelijk, opklimmen tot het hoogste ambt: het consulaat. De competitie voor het consulaat was hard: elk jaar werden twintig quaestores verkozen, maar slechts acht praetores en slechts twee consules. De nobilitas  was erg afgesloten en voor een lid van een equites-familie waar nog niemand in de senaat zetelde, was het zeer moeilijk een ambt te bekleden dat hem achteraf toegang verleende tot de senaat. Diegene die als eerste van zijn familie in de senaat terechtkwam, werd een homo novus genoemd.

Op het einde van de republiek groepeerden de kandidaten voor de verschillende magistraturen zich in twee groepen of partijen: de optimates, die de belangen verdedigden van de senatorenstand, en de populares, die steun zochten bij de equites en de plebejers. De fundamentele eisen van deze tweede groep waren een herverdeling van de gronden, gratis graanuitdelingen en een vermindering van de interesten van leningen

De inspanning van de equites om politieke macht te verkrijgen én de manipulatie van het plebs door beide partijen zorgden voor grote sociale en politieke conflicten. Gedurende deze periode van sociale en politieke spanningen kwam het tot uitbarstingen van geweld en zelfs tot burgeroorlogen

a) Pogingen tot landhervormingen: de broers Gracchi

De senatorenstand had de zogenaamde ager publicus opgeëist, de gronden die de Romeinen in beslag hadden genomen van de overwonnen volkeren,. Deze gronden behoorden in principe toe aan de Romeinse staat, maar werden in de praktijk latifundia, uitgebaat door een minderheid. Geconfronteerd met deze situatie verdedigden twee edellieden, de broers Gracchi (Tiberius Gracchus in 133 v.C. en Gaius Gracchus in 123 v.C.) als volkstribuun de noodzaak om de ager publicus in kleinere stukken op te splitsen en te verdelen onder de plebejers. Beide broers werden door de nobilitas vermoord.

De broers Gracchi als kinderen samen met haar hun moeder Cornelia, Jules Cavelier (1861), Musée d'Orsay, Paris (S.G.).

b)De Bondgenotenoorlog

De Italische volkeren werden door Rome onderworpen, maar waren niet geassimileerd op cultureel vlak. Ze hadden hun taal, hun gewoonten en in meer of mindere mate hun politieke autonomie behouden. Elke stad of gebied had een verschillende band met de hoofdstad, met als gevolg dat er verschillende graden in rechten waren waarover de inwoners beschikten. Zo waren er steden die belastingen betaalden, maar geen rechten hadden; steden die als bondgenoten of municipia verschillende rechten hadden en belastingen betaalden. Daarnaast waren er ook kolonies, gesticht en bewoond door Romeinse burgers. Deze ongelijke behandeling van de Italische steden, die meewerkten aan de veroveringen door soldaten te leveren en belastingen te betalen, én het verlangen naar de voordelen van het Romeinse burgerrecht zorgden voor een groot ongenoegen. Dit mondde uit in algemene opstand tussen 91 en 88 v.C. in het centrum en het zuiden van Italië. Het toekennen van het Romeinse burgerrecht aan de steden die het oproer staakten én de Romeinse militaire overwinningen maakten een einde aan deze opstand.

c) De slavenopstanden: Spartacus

Het toenemende aantal slaven zorgde voor problemen voor de Romeinse machthebbers en leidde uiteindelijke tot grote slavenopstanden. De belangrijkste was die onder leiding van Spartacus in 73 v.C.. Spartacus was erin geslaagd gedurende twee jaar het zuiden van Italië te beheersen totdat de opstand neergeslagen werd door de Romeinse legioenen onder leiding van Crassus.

d) De politieke strijd en het persoonlijke leiderschap

Om de oorlog tegen Jugurtha, koning van Numidië, tot een goed einde te brengen, voerde Marius een legerhervorming door. Voortaan werden proletariërs toegelaten tot het leger, dat een beroepsleger werd, gebonden aan een welbepaalde leider. Hierdoor verkreeg hij tot zeven maal het consulaat met de steun van de populares, ondanks het feit dat hij een homo novus was. Na zijn dood kwam het in het begin van de 1ste eeuw v.C. tot een burgeroorlog tussen zijn aanhangers (de populares), en die van Sulla (de optimates). Aan die burgeroorlog kwam een einde toen Sulla als dictator de macht greep en heel wat hervormingen doorvoerde ten voordele van de klasse van de senatoren.

Deze politieke conflicten en burgeroorlogen zouden nog toenemen tijdens de weede helft van de eerste eeuw v.C.